PORTFOLIO
ANTOINE VAN LOOCKE
DE BRUIKBARE KUNST VAN DE ‘PRUTSER’
IN STYLE DISCOVERIES

Van het sterrenrestaurant tot het trendy museum: Antoine Van Loocke heeft overal zijn sporen nagelaten. Toch is hij een volbloed autodidact. Andere kinderen droomden van voetbal, hij van messen en die passie liep later uit de hand…

 

De cultus van het mes

Na lezing van dit artikel zal je nooit meer zomaar achteloos ‘mes’ tegen je, eh, mes zeggen. In Japan is de cultus van het mes heilig. Voor een chef daar ook nog maar aan denken om een ei in de keuken te bakken, moet hij zich eerst meerdere jaren bekwamen in het kunst van het snijden, tot hij uit ingrediënten elke denkbare vorm kan tevoorschijn halen. Dit met zijn eigen persoonlijk mes, en het is in Japan ‘not done’ om het mes van een collega te gebruiken. Japanse messen staan dan ook wereldwijd bekend omdat ze de belichaming zijn van uitzonderlijke scherpte, een uitgebalanceerde gewichtsverdeling en comfortabel handvat in een functioneel design dat teruggaat op de traditie van de beroemde Japanse zwaarden.
Dichter bij huis vinden we in de figuur van Antoine Van Loocke een gedreven autodidact terug die vakmanschap en artistieke gekte in één figuur combineert. Als zelfverklaarde ‘prutser’ is hij al kindsbeen gepassioneerd door alles wat maar met messen te maken heeft.

Het leerproces

“Het is allemaal begonnen toen ik in Bretagne het werk van een messensmid ontdekte. Ik zag een mes liggen dat me zodanig boeide dat ik het kocht, ook al was het een behoorlijke hap uit ons vakantiebudget. Ik ben er mee thuisgekomen en dacht: dat kan ik ook. Dan ben ik beginnen smeden met een houtstoof, een stuk trainrail dat ik als aambeeld gebruikte en een hamer die ik op het containerpark gevonden heb. Daar ben ik mee aan het ‘prutsen’ geslagen. Een jaar later had ik een reeks kunstmessen klaar en ging ze tonen aan de Franse messensmid, die zich aangenaam verrast toonde.
Maar ik was er nog lang niet. Die messen zag er mooi uit en waren van goede kwaliteit, maar dan eerder om op de kast te leggen en mee te pronken. Ik was daar een jaar of tien mee aan de slag, maar het begon te kriebelen. Damast voor het lemmet gebruiken bijvoorbeeld, dat is ecologisch toch niet echt verantwoord. Een hele dag cokes verstoken in het atelier, en wat houd je op het einde van de dag over: een ‘schoon’ stuk staal. Dat was het dus niet.
Geleidelijk aan ben ik dan in het segment van de recuperatiematerialen terechtgekomen. Eigenlijk het ei van Columbus, want er is ongelooflijk veel beschikbaar dat zeker ook nog bruikbaar is. Je moet maar eens kijken wat de mensen allemaal in hun vuilbak gooien.”

 

De prutser

 

“Steeds maar verder zoekend ben ik bij een zilversmid in Brussel beland. Het was een ‘winwin-situatie’: het kostte hem geld om van zijn afval verlost te raken, en ik was blij met het materiaal. Ik had vroeger ook nog oude sloten gerestaureerd en kon weer net als vroeger beginnen ‘prutsen’, ik doe niets liever. Als ik een laagje roest zie, wil ik weten wat daaronder zit. Het residu van mijn geknoei is mijn oeuvre. Als je een mes van mij ziet, krijg je alleen het eindresultaat te zien. Wat ik allemaal onderweg verknoeid heb, toon ik niet maar dat heeft ook geen belang.”
“Bij mij verwijst de vorm bijna altijd naar de aardappelschiller van bij moeder thuis. Ze had een uitgesleten, roestig molenmes van Robert Herder uit Solingen, een mes dat ze niet kon missen. Als ze het kwijt was, was het paniek in huis. ik weet nog dat mijn vader het ooit eens uit de vuilbak heeft weten op te vissen, tot grote vreugde van mijn moeder die de wanhoop nabij was.”

‘Ontdekt’ door topchef Kobe Desramaults

“Kobe Desramaults van het vroegere sterrenrestaurant In de Wulf kwam op een dag bij mij. Hij had in de Noma in Kopenhagen hun handgemaakte messen gezien en dat zei hem wel wat. Hij wou inlands hout, en ik heb een mes gemaakt in taxus baccata (venijnboom), een conifeer. De Romeinen kenden deze houtsoort al en maakten er hun bogen mee, exemplaren van twee meter waarmee ze verder konden schieten dan andere bogen uit die tijd.
Voor Kobe was dat mes te netjes en te gladjes, en dat kan ik begrijpen. Inox blinkt te veel, en bovendien snijdt het nooit echt scherp. Uiteindelijk kwamen we tot een compromis om een mes te gebruiken met een volledig gerestaureerd recuperatiekoolstoflemmet en een heft uit zwarte Amerikaanse notelaar. Die werd hier na de Eerste Wereldoorlog massaal aangeplant omdat de Duitsers massaal onze notelaars hadden gebruikt om er propellers voor hun vliegtuigen en geweerkolven mee te maken.
Echte messenliefhebbers kiezen niet toevallig voor koolstofstaal. Het mes blijft scherp, en het is een materiaal dat zich laat ‘lezen’. Het bevat een geschiedenis. Het gebruik van het mes laat duidelijk sporen na, en dat geeft het voor mij een extra cachet. Soms zie je op het lemmet nog een vage opdruk van het vroegere leven van het staal: de naam van de fabrikant, of de stad of plaats waar het gemaakt is,… Koolstofstaal heeft één nadeel, en daarom is het in onbruik geraakt. Koolstofstaal heeft de vervelende eigenschap dat het gaat roesten, en daarom mag het niet in de vaatwasser.”

 

Penisbeen

 

“Van het een kwam het ander. Toen chef Peter Goossens (van driesterrestaurant het Hof van Cleve, nvdr) de messen zag, wilde hij ook gepersonaliseerde messen, op zijn lijf geschreven. Daar waar het bij Kobe bewust een sober ontwerp was dat zo dicht mogelijk de ‘patattenscheller’ van vroeger benaderde, moest het ontwerp voor Hof van Cleve duidelijk rijker en anders zijn. Wat past in mijn filosofie om elk mes verschillend te maken. De brood- en botermessen van Hof van Cleve zijn gebaseerd op de ‘patattenschellers’. Daarnaast heb ik sets van telkens zes verschillende messen ontworpen. Het ene mes heeft een heft van buffelhoorn en ivoor, gerecycleerd uit oude siervoorwerpen, andere zijn gemaakt van de hoorn van een muskusos, ebbenhout en zelfs het penisbeen van een walvis. Onnodig te zeggen dat er ambiance aan tafel is als de klanten uitleg vragen over dat laatste mes.”

Recuperatiemateriaal

“Mijn ‘productieproces’ begint altijd bij de recuperatie van de lemmeten. Ik koop ze overal, op veilingen, op rommelmarkten. Maar weinig mensen kunnen de waarde van oude verweerde lemmeten goed inschatten. Veel lemmeten hebben een rond uiteinde, dit naar een verordening van Napoleon zodat de messen het glazuur op de Franse borden niet zouden beschadigen. Vaak hebben ze ook een verzwakte punt omdat ze meer dan eens geslepen geweest zijn. Ik geef het originele lemmet met een snijschijf of een staalschaar een nieuwe vorm.”
“Ook voor de heften van mijn ‘patattenschellers’ gebruik ik zoveel mogelijk recuperatiemateriaal. Belangrijk is dat het geheel een indruk geeft van soberheid, natuurlijkheid en puurheid. Ik recupereer vaak ivoren heften uit van die afgrijselijke sculpturen in olifantentand of andere nutteloze voorwerpen in ivoor. Alles kan in feite dienen, tot een kapotte wandelstok toe. Het liefst, en ook het meest, werk ik met rot hout en dan vooral wortelhout. Zo heb ik in mijn tuin boomstronken liggen die al jaren liggen te rotten. Na gemiddeld acht jaar rotten zorgen de schimmels in het hout voor een fascinerend kleurenpallet op bepaalde plekken in de boomstronk. Dan zaag ik de gewenste stukken op de juiste lengte en begint een langzaam proces van impregneren met hars, waardoor het stukje hout bijzonder hard wordt. Deze rechthoekige blokjes worden vervolgens mechanisch en handmatig opgeschuurd en gepolijst. Resultaat zijn onverwachte, totaal uiteenlopende kleurenschakeringen.”

Esthetisch-functionele artefacten

Na Kobe Desramaults en Peter Goossens was de interesse voor de messen van Antoine Van Loocke gewekt. Een hele reeks opdrachtgevers volgde, waaronder ook een indrukwekkend aantal tentoonstellingen en musea. “Mijn ingesteldheid is al die tijd hetzelfde geweest. Ik ben zeker niet van plan om de hele horeca met mijn messen te ‘bevoorraden’, en het economische verhaal is voor mij minder belangrijk. Ik heb meer dan eens de kans gehad om op grotere schaal te werken, maar ik heb altijd bewust de boot afgehouden. Wat ik maak zijn unieke artefacten, zowel esthetisch als functioneel. Ik ben nu trouwens officieel op rustpensioen, en kan dus helemaal mijn ‘goesting’ doen.”

 

Kennisoverdracht

 

“Mijn werk is typisch een proces van ‘trial & error’. Al wat in de loop van de jaren is mislukt, al wat ik heb kapotgemaakt, dat zien de mensen natuurlijk niet. Zo heeft het mijn tien jaar om mijn techniek van het ‘vurt’ hout (rot hout) op punt te stellen om het te krijgen helemaal zoals ik het wilde. Op een of andere manier blijkt dat goed samen te gaan met de filosofie van de topchefs. Ook zij zoeken naar authenticiteit. Gastronomie is meer dan alleen maar eten, het is een totaalspektakel geworden waarbij elk aspect belangrijk is en origineel moet zijn, tot de messen toe.”
“Ik probeer de kennis van toegepaste materialen die ik in de loop der jaren heb opgedaan aan anderen door te geven. Dat moet niet noodzakelijk in mijn ‘vakterrein’ zijn. Een stagiaire van mij maakt nu bijvoorbeeld schoenen, een andere zogenaamde ‘stretchers’ (oorjuwelen). De kennis die ik heb vergaard is toepasbaar in industriële design, maar bij mij ligt de passie nog altijd in het zoeken.”
De eigengereidheid van Antoine Van Loocke wordt geïllustreerd door de tentoonstelling van zijn werk in Melle. “Ik ben daar mijn eigen curator. Het is iets wat moet gedaan worden (lacht). Ik doe dat uiteraard om mijn werk te tonen, maar ook voor mijzelf. Tentoonstellingen zijn voor mij een manier om het sterfelijke dat in al mijn creaties zit toch even proberen te ‘vatten’. Voor even het onvermijdelijke verval dat in mijn werk met natuurlijke materialen zit uit te stellen. Elke werk dat ik maak is eigenlijk een foto in de tijd.”

 

Stefaan Van Laere